Het dorp van Albert, een waar gebeurd sprookje


Midden jaren negentig, had ik gedurende de zomermaanden een paar jaar lang een vast stekkie in Raux. Dat is een gehucht onder Penne aan de noordkant van het Forêt de Grésigne, Zuid-Oost van Montauban. Het was toen bepaald geen streek met een grote 'buitenlanderdichtheid'. Integendeel. Zelfs de 'Parijzenaars' die ik er ontmoet, zijn er geboren en teruggekomen als gepensioneerde. Toch tref ik daar een 'nest' van Nederlanders rondom een gehucht zo'n twintig kilometer bij mij vandaan, aan de zuidkant van dat Forêt de Grésigne, in de buurt van Puycerci en Larroque. De naam daarvan is mij ontschoten, en dat is maar goed ook, zoals verderop zal blijken.

Geleidelijk kom ik er vaker voor een kout of voor gezelligheid. Wat mij opvalt is dat er geen 'architectuur­huizen' zijn zoals je meestal aantreft in streken met grote buitenlanderdichtheid. Het zijn allemaal goed opgeknapte landarbeidershuisjes; zonder opsmuk. Dat is namelijk wat mij óók opvalt, dat eenvoudige, dat respect voor de streek. Toch is het geen hechte 'cult'-groep, of sekte. Verre van dat! Het lijkt het meest op een doorsnee uit Amsterdamse en Utrechtse volksbuurten, want daar komen ze veelal vandaan, zonder dat ze elkaar uit die tijd kennen.

Ik had in die tijd --en nòg-- de gewoonte om aan 'voorgoed vertrokken' Nederlanders --en andere buitenlanders-- te vragen naar 'het waaróm' van juist dít plekje:
--"OK", vraag ik dan, "je wilde naar het warme zuiden, maar waarom juist hierheen; naar dit plekje?"
Meestal hoor ik dan een verrassend verhaal van toevalligheden en rationalisaties, maar de geschiedenis van dit nest Nederlanders spant wel de kroon. Hier komt iedereen die ik die vraag stel voor de dag met een zekere Albert. Sommigen hebben hem zelf ontmoet, anderen hebben zijn tip via-via gekregen. Hij heeft hier ook enige tijd gewoond. Hij houdt kennelijk ècht van deze streek. De meesten dragen nog stukje van zijn enthousiasme mee. Hij heeft meestal geholpen met de koop, rechtstreeks, èn van de oorspronkelijke eigenaar. Maar hij is geen makelaar, hij verdiende er niets aan. Enkele bewoners had hij indertijd belangeloos uitgenodigd bij hem te komen logeren als kennismaking met zijn geliefde streek.

Maar wie is Albert? Ik hoor weinig details. Hij had een baan in Nederland en kwam hier alleen in vakanties. Nu is hij gepensioneerd. Zo ontdek ik dat hij ongeveer van mijn leeftijd is. Een van zijn kennissen weet te melden dat Albert al 'kort na de oorlog' in deze streek kwam. Misschien een gepassioneerde Frankrijk-lifter die 'kort na de oorlog' --net als ik-- liftend met Frankrijk kennismaakte. Wegens een ziekte is hij enkele jaren geleden naar Nederland teruggegaan, en woont in Utrecht. Maar oorspronkelijk schijnt hij uit Amsterdam te komen.

Een jaar of zo later, ontmoet ik 'de' Albert. Hij logeert er een paar weken. Ik vertel hem van mijn navraag, en ik stel hem mijn onvermijdelijke vraag:

--"Hoe kwam jij uitgerekend in dit gehucht terecht?
Ben je er als 'lifter' blijven hangen?"

Nou ja, hij had in die tijd Frankrijk liftend leren kennen; net als veel van mijn generatiegenoten van vlak na de oorlog. Maar met dit gehucht lag het toch ietsje anders. Hij logeerde vaak in dit gehucht bij zijn zus die vlak na de oorlog met een Fransman uit Toulouse was getrouwd. Haar schoonfamilie had die mooie grote 'mansion', hier vlak bij, even verderop, als zomerverblijf. Het was familiebezit van moederskant, maar nu was het verwaarloosd, en ze ruzieden nog wat over de verdeling van de boedel. Hij had er verder geen kontakt mee, want zijn zus was jaren geleden kinderloos overleden. Hij had er vele zomers gelogeerd, en ook vaker alleen in de mansion gelogeerd, want in de aanpalende boerderij woonde de majordomus van de familie. Daar had hij goed kontakt mee.

Later had hij een landarbeidershuisje voor zichzelf gekocht. Het landbouwbedrijf was kwijnend omdat de jeugd maar de stad trok. Daarom stonden die landarbeidershuisjes leeg. Dat vond hij zonde. Zo was hij ertoe gekomen Nederlandse kennissen warm te maken om daar te gaan wonen, en voor zo'n huisje te zorgen. 'Zorg' was inderdaad het sleutelwoord voor de sfeer die ik had aangetroffen. Albert zocht altijd mensen met een 'respect' voor dit land en de streek. Zeker niet mensen met 'dollar-tekentjes in hun ogen', zoals hij dat noemde.

Dat was mij duidelijk, en het verklaarde ook de betrekkelijke 'mentale homogeniteit' die ik had waargenomen, ook al hadden die Nederlanders heel verschillende herkomst en opleidingsniveau.
--"Dat begrijp ik", zei ik, maar meteen schoot mij de volgende vraag te binnen:
--"Maar hoe kwam je zus er toe om vlak na de oorlog met een Fransman uit Toulouse te trouwen?"

Ik had uit zijn verhaal tot dusver begrepen dat hij bepaald niet uit een bereisde globetrottersfamilie stamde. Integendeel, het moesten echte Amsterdamse kleine burgers zijn geweest, zo te horen. Geen internationale trouwerijen.

--"Hoe het kwam dat mijn zus, een èchte Amsterdamse, met een Fransman uit Toulouse trouwde?", riep hij verrast, "Dat is een heel andere zaak".

Je moet weten dat ik uit een zeer 'rood nest' kom. Mijn vader en mijn ooms waren eenvoudige havenarbeiders. Zij waren heel actieve communisten. Speciaal mijn vader was ambitieus, en vond dat arbeiderskinderen moesten studeren. Zo zat ik in de oorlog op de HBS, en mijn zus studeerde aan de universiteit. Door de loyaliteits­verklaring was die studie onderbroken, en bovendien zat ze samen met mijn vader in het verzet. Mijn vader heeft er de dood gevonden, maar voor mijn zus pakte het zo uit dat ze onmiddellijk na de oorlog een beurs kreeg om in Frankrijk haar sociologie­studie af te ronden. En dat is gelukt. Zij is daar zelfs gepromoveerd. Mijn oudste zus was een heel intelligente lady.

Dat kwam mij bekend voor. In Delft had ik een studievriend waarvan de vader in het verzet was omgekomen. Daarvan wist ik dat er speciale organisaties en fondsen bestonden die 'kinderen van verzetsstrijders' opvingen en begeleidden met mentors en studiebeurzen.

--"Ja, ja, dat is begrijpelijk", zeg ik, "Jouw zus, bevrijd van de oorlogsdruk studeert niet alleen af, maar vind ook tijd voor haar amoureuze en emotionele ontwikkeling. Daar kan ik mij alles bij voorstellen. Ze hadden geen kinderen, zei je, maar vijftig jaar later zit hier wèl een heel nest Nederlanders bijeen.
Kleine oorzaken, grote gevolgen".

Albert begint te lachen. Er schiet hem kennelijk wat leuks te binnen.

--"Als je het zo bekijkt, is het verhaal eigenlijk nog veel mooier. Ik heb het niet vaak doorverteld aan de mensen die hier wonen, maar mijn zus heeft het mij vaak met smaak verteld".

Hij wacht even om mijn nieuwsgierigheid nog wat op te voeren. Albert is een echte verteller die met de verhalen over dit gehucht mensen warm wist te maken de zorg voor zo'n landarbeidershuisje op zich te nemen. Dat had ik uit de voorgaande gesprekken al begrepen.

--"Het is nog veel mooier", zo pakt Albert de draad op, "want het gebeurde allemaal metéén in de eerste week in September 1945, zodra mijn zus in Parijs aankomt. Ze zit, voor de eerste keer, in Quartier Latin op een terrasje, en dáár, een paar tafeltjes verder, zit die Fransman uit Toulouse met wie ze later trouwde. Ook alleen. Ook student. Één knipoogje op die zonnige Septemberdag was voldoende".
© 2009 Gérard van Eyk, escritor itinerante
San Sebastián de La Gomera, 27 Oktober 2009